|
|
|
Hoofdstukken 7 en 8 : De vezeling
Wiskundige
Heinz Hopf beschrijft zijn "vezeling". Dank zij complexe
getallen kan hij prachtige groepen cirkels tekenen in
de ruimte..
|
|
|
1. Heinz Hopf en de topologie
|
|
|
2. De sfeer S3
in C2
We hebben gezien dat de sfeer S3
met
straal 1 in de ruimte van dimensie 4 de verzameling is van punten is
die op afstand 1 liggen van de oorsprong. Als we vier reële
coordinaten x1,y1,x2,y2
nemen in deze ruimte, dan is de vergelijking voor deze sfeer:
x12
+ y12
+ x22 + y22=
1.
Maar men kan (x1,y1)
ook beschouwen als een complex getal z1
= x1+i y1 en (x2,y2)
als een complex getal z2 = x2+i
y2
, en de sfeer S3
kan dan beschouwd worden als de verzameling van de koppels complexe
getallen (z1,z2)
zodanig dat
|z1|2
+ |z2|2
= 1.
|
|
Anders gezegd, de sfeer S3
kan beschouwd worden als de eenheidssfeer in het vlak van complexe
dimensie 2. Men kan de sfeer S3
dus
voorstellen als een cirkel in het vlak, maar dit is enkel een
symbolische voorstelling want het is een complex vlak, en elk van zijn
coordinaten z1
en z2 is
een complex getal. De as z2=0
bijvoorbeeld is een complexe rechte, dus een reëel vlak, en
die as ontmoet de sfeer S3
op de verzameling van punten (z1,0)
zodanig dat |z1|2
= 1, wat een S1
cirkel is. Hetzelfde is waar voor de as z1=0
maar ook voor alle rechten die door de oorsprong gaan, en waarvan de
vergelijking z2=
a.z1 is, met a
een complex getal. Elk complex getal a
definieert dus een complexe rechte z2=
a.z1 die de sfeer S3
snijdt op een cirkel. We hebben dus een cirkel in S3
voor elk complex getal a.
De as z1=0
heeft zo geen vergelijking, maar men kan zeggen dat dit overeenkomt met
het geval waar a oneindig groot
is (de helling van de verticale as is oneindig).
De sfeer S3
is dus gevuld met cirkels, één voor elk punt van S2,
dus voor elk complex getal a
(dat oneindig mag zijn). Twee van die cirkels, dus voor twee
verschillende waarden van a,
komen niet met elkaar in contact. Men noemt de ontbinding van de sfeer
van dimensie 3 in cirkels de vezeling
van Hopf.
|
|
Klik op het beeld voor een film. |
|
|
Als X
en Y
twee verzamelingen zijn dan is een functie
f
van X naar
Y,
dikwijls genoteerd als f : X
→ Y, een regel die toelaat om
aan elk punt x
van X
een punt f(x)
van Y
te associëren.
De functie van Hopf f : S3
→ S2
associeert (z1,z2)
van S3 aan
het punt z2/z1
van S2.
Dit verdient twee verklaringen:
Vooreerst, een punt van S3
is een punt van het vlak van complexe dimensie 2 en kan beschreven
worden door zijn complexe coordinaten (z1,z2).
Verder hebben we gezien dat men de
sfeer S2
bekomt als men via de stereografische projectie een punt op oneindig
toevoegt aan het vlak. Het
complex getal z2/z1
is enkel gedefiniëerd als z1
niet gelijk is aan nul, maar als dat wel het geval is zegt men
dat z2/z1
het punt op oneindig is.
|
|
De verzameling punten van S3
waarvan het beeld door f
het punt a
is noemt men de vezel
boven a.
Deze verzameling punten is in dit geval een cirkel in S3.
Het verband met de vorige uitleg is dat voor alle punten van een rechte
z2=
a.z1 het zo is dat z2/z1 constant
is (want de verhouding is natuurlijk gelijk aan a !).
3. De vezeling
|
|
In de film zien we eerst de "vezeling" van
dichtbij. Voor elke a
hebben we een cirkel in S3.
Hoe kunnen we die zien? We gebruiken natuurlijk opnieuw de
stereografische projectie! De sfeer S3 wordt
geprojecteerd op de ruimte van dimensie 3 die raakt aan
de pool
die diametraal tegenover de projectiepool staat. Die projectie is een
cirkel die U kan bewonderen (herinner U de hagedissen!). Het kan
natuurlijk gebeuren dat de cirkel van S3
door de projectiepool gaat, zodat de geprojecteerde cirkel een rechte
wordt. (dus een cirkel door een punt op oneindig).
|
|
|
|
De vezeling wordt verder geïllustreerd :
Eerst toont men één enkele
cirkel van
Hopf
die geassocieerd is aan een waarde van a. Dit punt a
verplaatst zich op de sfeer S2 (herinner
U, de complexe rechte plus een punt op oneindig) en men ziet de cirkel
die zich verplaatst in de ruimte, en die nu en dan een rechte wordt als
a
door het punt op oneindig gaat.
Daarna toont men twee cirkels van Hopf,
geassocieerd met twee waarden van a.
Onderaan het scherm ziet men die twee punten a
die zich verplaatsen, en men ziet tegelijk de bijbehorende cirkels. Men
merkt nu op dat de twee cirkels verbonden
zijn als twee schakels van een ketting. Men kan ze niet
scheiden zonder ze te breken.
Daarna zien we drie cirkels, met drie waarden van a,
die een choreografie opvoeren...
|
Klik op het beeld voor een film. |
|
Tenslotte toont men veel cirkels van Hopf
tegelijkertijd. Men neemt willekeurige waarden voor a
en men tekent de bijbehorende cirkels. Zo kan men "zien" dat de ruimte
opgevuld wordt met cirkels, en dat die cirkels niet met mekaar in
contact zijn. Maar men begrijpt ook beter waar het woord "vezeling"
vandaan komt: de cirkels zijn gerangschikt zoals de vezels van een
weefsel, en plaatselijk zijn ze mooi gerangschikt zoals een pak
spaghetti. Dit concept van vezeling, waarvan de functie van Hopf het
prototype is, staat centraal in de topologie en in de wiskundige
fysica. Sommige vezelingen zijn heel wat ingewikkelder, maar het is
nuttig om aan de hand van dit historisch voorbeeld er een klare kijk op
te hebben!
Een vlak beschouwen als een complexe rechte is
nuttig,
maar de ruimte van dimensie 4 beschouwen als een vlak van complexe
dimensie 2 is nog nuttiger!
|
|
|
4. De vezeling ... vervolg
Zie in de film: Hoofdstuk 8 : Vezeling,
vervolg.
|
|
|
Om de vezeling van Hopf f
: S3
→ S2
beter te begrijpen kan men kijken naar een breedtelijn p
in S2
en zien wat het inverse beeld is van p
door f,
dus de verzameling punten van S3
waarvan het beeld door f
in p
ligt. Het inverse beeld van elk punt van S2
(elke vezel)
is een cirkel van Hopf. Het
invers beeld van p
is daarom een familie cirkels : een cirkel voor elk punt van p.
Dit is dus een oppervlak in S3 en
de film toont zoals gewoonlijk de stereografische projectie ervan in de
ruimte van dimensie 3.
Als de breedtecirkel dicht bij een pool van S2 ligt,
en dus een zeer kleine cirkel is, dan is het invers beeld van p
een oppervlak dat dichtbij de vezel ligt boven die pool.
Als de breedtecirkel zich van de pool verwijderd, en dus groter wordt,
de evenaar overschrijdt en daarna terug kleiner wordt, dan wordt het
bijbehorende oppervlak steeds groter, om, voorbij de evenaar, terug
kleiner te worden, en voor een breedtecirkel nabij de andere pool
opnieuw vlakbij de vezel van die pool te liggen. Deze oppervlakken zijn
tori in S3
maar daar we ze zien via een stereografische projectie zien ze er
veel groter uit naarmate ze dichter bij de projectiepool op de sfeer S3
liggen.
|
Klik
op het beeld voor een film. |
|
Een rotatie torus is het oppervlak dat verkregen
wordt door een cirkel te laten
draaien rond een as die in het vlak van de cirkel ligt. Een punt van
een torus heeft twee angulaire coordinaten: één
om de plaats op de
cirkel te beschrijven, en één voor de draaihoek
van de cirkel. Er is een analogie met de lengtegraad en
breedtegraad.
Wezens die op een torus wonen, en dus niet op een sfeer zoals wij,
zouden ook de lengtecirkels en de breedtecirkels uitgevonden hebben.
|
Topologen noemen een oppervlak dat "homeomorf" is
aan een rotatietorus,
zoals een koffietas, ook dikwijls een "torus"! Als ze het
specifiek hebben over een torus die men bekomt door een cirkel te laten
draaien, dan spreken ze van een rotatietorus.
Op een rotatietorus ziet men duidelijk twee
families van
cirkels: breedtecirkels (in het rood) en lengtecirkels (in het blauw).
Het is nu iets moeilijker om de breedtecirkels te onderscheiden van de
lengtecirkels. Bij een sfeer was dat gemakkelijk: al de lengtecirkels
gaan door de polen, maar op een rotatietorus zijn er geen
polen!
Men komt overeen ( maar dat is maar een conventie) om de blauwe cirkels
lengtecirkels te noemen omdat ze in vlakken liggen die door de
symmetrie as gaan, en de rode cirkels breedtecirkels, omdat ze in
vlakken liggen die loodrecht staan op die as.
Een klein wonder van de
meetkunde maakt dat men op een dergelijke torus nog veel meer cirkels
kan tekenen. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe dat kan.
|
|
|
We nemen opnieuw de formule die de Hopf vezeling
beschrijft. In complexe coordinaten stuurt ze (z1,z2)
op een punt a
dat beschouwd wordt als een punt van S2.
Als we een breedtecirkel p
kiezen in S2,
dan leggen we de module van een complex getal vast, zodat het invers
beeld van een breedtecirkel beschreven wordt door een vergelijking van
de vorm:
|z2/z1|
= constante.
.
Laten we bijvoorbeeld 1 kiezen voor deze
constante, zodat z1
en z2
dezelfde module hebben. Maar laat ons niet vergeten dat
|z1|2
+ |z2|2 = 1,
zodat de modules van z1
en van z2
beide gelijk zijn aan √2/2. Het invers beeld van deze
breedtecirkel bestaat dus uit de paren (z1,z2)
waarbij z1 en z2 willekeurig
gekozen worden op een cirkel gecentreerd in de oorsprong, en met straal
√2/2. Het oppervlak dat het invers beeld is van een
breedtecirkel
kan dus beschreven worden door twee parameters die beide hoeken
zijn. Zoals we in de film kunnen zien is dat dus een torus. Als
we z1 constant
houden, dan krijgen we een cirkel in S3 ,
en als z2
constant houden krijgen we een andere cirkel, maar in dimensie 4 is het
nogal moeilijk te zeggen welke van de twee een lengtecirkel, en welke
een breedtecirkel is.
Als we dan die torus stereografisch projecteren
vanaf de
noordpool (met coordinaten (0,1)) in de ruimte van dimensie 3, dan is
het niet moeilijk om vast te stellen dat de projectie van die torus
niet alleen homeomorf is aan een torus, maar dat het wel degelijk een
rotatietorus is.
Rond welke rotatieas? Eenvoudigweg rond de cirkel van Hopf die
door de noordpool gaat, en de projectie daarvan is een rechte! Zo zien
we dus hoe een rotatietorus kan beschouwd worden als het inverse beeld
van een breedtecirkel van S2
door de functie van Hopf.
Een gevolg van die interpretatie is nog: voor elk
punt
op de breedtecirkel ligt de bijbehorende cirkel van Hopf op de
rotatietorus. Zo vinden we dus bijkomende cirkels op de rotatietorus.
Ziehier enkele formules. We beschouwen dus de
rotatietorus die we bekomen door
|z1|
= √2/2 ; |z2| =
√2/2
te projecteren vanaf de noordpool (0,1).
Dan bekijken we de functies die (z1,z2)
naar (ω.z1,z2)
sturen, waarbij ω
de cirkel beschrijft van de complexe getallen met module gelijk aan 1.
Daarbij veranderen de modules van z1
en van z2
niet, zodat (ω.z1,z2) ook
op S3 ligt.
Door die functies veranderen ook punten van de vorm (0,z2).
niet. We spreken met andere woorden over rotaties in de ruimte van
dimensie 4 "rond" de complexe rechte met vergelijking z1=0.
Deze rechte gaat door de projectiepool (0,1), en de sterografische
projectie daarvan is dus geen cirkel, maar een rechte. Via
stereografische projectie definieren deze functies, die afhangen van de
parameter ω
niets anders dan rotaties van onze ruimte rond een rechte. Die
transformaties wijzigen de rotatietorus niet zodat de rechte z1=0 overeenkomt
met de rotatieas van de torus!
|
|
Bijgevolg is de breedtecirkel door (z1,z2)
de verzameling van punten van de vorm (ω.z1,
z2) waarbij
ω de cirkel beschrijft van complexe getallen met
module gelijk aan 1. Men ziet dan ook dat de lengtecirkel door (z1,z2)
de verzameling punten is van de vorm (z1,
ω.z2).
De
cirkel van
Hopf door (z1,z2) is de verzameling
punten van de vorm (ω.z1,
ω.z1)
(noteer dat, als men z1
en z2
vermenigvuldigt met ω, z2/z1 niet verandert,
zodat al die punten hetzelfde beeld hebben door f : ze liggen op
dezelfde vezel).
Nu we op de goede weg zijn: door elk punt (z1,z2)
kan men ook de "symmetrische" cirkel beschouwen van de punten van de
vorm (ω.z1,
ω-1.z2)
en dat geeft ons een vierde cirkel op de rotatietorus.
Zo hebben we aangetoond dat door
elk punt op een rotatietorus vier cirkels gaan: een lengtecirkel, een
breedtecirkel, een cirkel van Hopf, en een symmetrische cirkel van Hopf.
|
|
|
|
In feite was dat al lang gekend. Men spreekt
gewoonlijk over de cirkels van Villarceau,
naar de naam van een wiskundige uit de negentiende eeuw.
Maar zoals de lezer al zal begrepen hebben, het komt niet veel voor in
de wiskunde dat een stelling te danken is aan diegene wiens naam ze
draagt, zeker als het ganse proces van uitvinding/assimilatie lang en
complex is. Een trap in het museum van de kathedraal van Straatsburg,
die dateert uit de zestiende eeuw, toont tenandere dat men niet op
Villarceau gewacht heeft om cirkels uit te snijden op een torus.
|
|
In het tweede deel van dit hoofdstuk tonen we de
cirkels
van Villarceau op een manier die niet afhangt van de Hopf vezeling. Men
neemt een rotatietorus, men snijdt met een bitangent vlak, en stelt
vast dat op de snede twee cirkels liggen.
Hoe dit bewijzen? Men kan vergelijkingen
opschrijven, en berekenen..Dat is mogelijk, (zie hier) maar verduidelijkt de zaak
niet echt. De
algebraische meetkunde laat echter toe om dit op een grandioze manier
te bewijzen, bijna zonder berekeningen. Men moet daarvoor het concept
van "cyclische punten" gebruiken. Dit zijn punten die niet alleen op
oneindig liggen, maar ook imaginair zijn! U ziet het, de verbeelding
staat voor niets! Een bewijs voor de stelling van Villarceau volgens
dit soort ideeên vindt U hier.
|
|
|
|
Ee oppervlak in de ruimte van dimensie 3 kan
beschouwd worden als een oppervlak van S3
door een punt op oneindig toe te voegen. Aangezien S3
de
eenheidssfeer is in de ruimte van dimensie 4 kan men rotaties van die
sfeer doen in dimensie vier, en dan opnieuw stereografisch projecteren
naar de ruimte van dimensie 3! Men bekomt zo een ander oppervlak dat
lijkt op het vorige, maar toch verschillend is! Als men vertrekt van
een
rotatietorus dan vormt men zo oppervlakken die gekend zijn als de cycliden van Dupin
, en die uitgebreid bestudeerd zijn in de negentiende eeuw. Aangezien
de stereografische projectie cirkels die niet door de projectiepool
gaan projecteert als cirkels, zullen ook op de cycliden vier cirkels
door elk punt gaan, want men vertrekt van cirkels op een rotatietorus.
Als men een rotatietorus in de ruimte van dimensie
3 neemt als stereografische projectie van een oppervlak in S3,
en men laat dat oppervlak draaien in de ruimte van dimensie 4, dan ziet
men in de film een cyclide van Dupin die vervormt, en op een zeker
ogenblik, als ze door de projectiepool gaat, oneindig groot wordt en
dan terugkomt naar de begintoestand. Hierbij zijn echter de
lengtecirkels getransformeerd in breedtecirkels, en vice versa en de
torus is binnenste buiten gedraaid!
|
Klik op het beeld voor een film. |
|
De meetkunde van cirkels in de ruimte is prachtig.
Ze
draagt soms de naam van anallagmatische meetkunde, en daar valt veel
over te vertellen, en er is veel te tonen!
5.
Hopf en de homotopie
Om te eindigen enkele opmerkingen over de drijfveren van Hopf, waarover
in de film spijtig genoeg niet gesproken wordt.
In
topologie werkt men dikwijls met het geval waarin X
en Y topologische ruimten zijn.
Daarvan geven we hier de definitie niet, maar X
en Y kunnen bijvoorbeeld de
sferen van dimensie n en
p
zijn. Tot hiertoe hebben we enkel gesproken over de sferen van dimensie
0, 1, 2 en 3 maar U kan zich wel indenken dat het verhaal daar niet
ophoudt....Het zou natuurlijk niet erg interessant zijn om gelijk welke
functie te bestuderen, en men concentreert zich op continue functies,
functies waarbij het punt f(x)
niet veel verandert als x niet
veel verandert. Zo is bijvoorbeeld de functie die aan een
reëel getal x
het getal +1 associeert als x
niet gelijk is aan nul, en -1 als x wel nul is, niet
continu want die functie "springt" als men door nul gaat. De functie
die aan elk getal x
zijn kwadraat x2
associeert
is wel continu: als een getal een klein beetje verandert, dan verandert
het kwadraat ook een klein beetje. Een van de fundamentele problemen in
de topologie is dus het begrijpen van de continue functies tussen
topologische ruimten, bijvoorbeeld tussen sferen.
In feite is de topoloog niet zo veeleisend; hij
probeert homotopieën
te
begrijpen. Weer een moeilijk woord voor een simpel begrip! Stel dat we
twee continue functies f0
en f1
hebben van de sfeer Sn
naar de sfeer Sp.
Men zegt dat f0
en f1 homotoop
zijn als men de eerste zo kan vervormen dat men ze omzet in de
tweede. Anders gezegd betekent dit dat er een familie van functies ft
bestaat die afhangt van een parameter t
die tussen 0 en 1 ligt. Men kan dan een elk punt x
van Sn
, en aan elk getal t
tussen 0 en 1 een punt ft(x)
associëren, waarbij ft een continue
functie van x
is, en t
zo is dat men f0
heeft voor t=0,
en f1
voor t=1.
|
|
Hier is een voorbeeld: een functie f: S1→ S2
is niets anders dan een gesloten curve die op een sfeer van dimensie 2
getekend is. De functie f0
is bijvoorbeeld diegene die alle punten x
van S1
naar de noordpool stuurt : Dit is war men een constante
functie noemt. De functie f1
kan dan bijvoorbeeld de functie zijn die de cirkel S1
naar de evenaar van S2stuurt.
Zeggen dat twee functies homotoop zijn, is zeggen dat men de evenaar
geleidelijk kan transformeren in de noordpool, en dat is wat we zien in
de figuur rechts. Men stelt vast dat dit altijd het geval is: twee
willekeurige functies van S1
naar S2
zijn altijd homotoop. De topoloog zegt dat alle curves op de
sfeer S2
homotoop zijn aan constante curves, of nog dat S2
enkelvoudig
samenhangend is. Het zou ook niet moeilijk zijn om er
zich an te overtuigen dat hetzelfde waar is voor al de sferen Sp,
voor alle dimensies groter of gelijk aan twee.
|
|
|
|
Een functie tussen S1 en
S1
bestaat
erin om elk punt van een cirkel te transformeren in een ander punt van
die cirkel. Een dergelijke functie heeft een graad : het is het
aantal toeren dat ze maakt. De constante functie draait helemaal niet,
en heeft graad 0. De identieke
functie die elk punt naar zichzelf stuurt maakt 1 toer en
heeft graad 1. De functie die elk complex getal met module 1 naar zijn
kwadraat stuurt verdubbelt het argument. Als men dus eenmaal de cirkel
rondgaat, dan gaat het kwadraat twee keer rond: de graad is 2. Als men
een functie vervormt, dan verandert daarmee de graad niet ( en dat is
niet evident!), zodat er
functies bestaan van S1
naar S1
die
niet homotoop zijn aan constante functies...Het is wat moeilijker
om in te zien dat twee functies van dezelfde graad homotoop zijn.
|
|
|
Wat met functies tussen S2
en S2?
Dit is analoog aan het geval S1
naar S1:
men kan hier ook een graad bepalen, maar het gaat niet meer over
"toeren
tellen": men moet nu tellen hoe dikwijls het beeld van f de sfeer
"bedekt", en dat is niet gemakkelijk te bepalen. Het eenvoudigste
voorbeeld is de identiteit: de functie die elk punt naar zichzelf
stuurt: deze heeft graad 1. Men kan vermoeden dat het niet mogelijk is
om de identiteitsfunctie van de sfeer S2 te
vervormen om ze constant te maken zonder de sfeer te scheuren,
maar het bewijs daarvoor lag niet voor de hand!
De verassing kwam in 1931 toen Heinz Hopf
aantoonde dat sommige functies van S3
naar S2
niet
continu vervormd kunnen worden naar constante functies. Zijn
voorbeeld is natuurlijk de Hopf vezeling die we juist gezien hebben, en
dat is een zeer belangrijk object geworden, niet alleen voor
de
wiskunde, maar ook voor de fysica.
Het feit dat vezels verbonden zijn zoals de
schakels van een ketting brengt met zich mee dat de functie van Hopf f:
S3→
S2
niet kan vervormd worden naar een constante functie, en dit vergt meer
uitleg dan er hier plaats voor is! Zie dit boek
voor een volledige, maar moeilijke uitleg, of zelfs het
originele artikel van Hopf voor een bewijs
en veel meer details..
|
|
Wat weet men over de functies tussen Sn
en Sp
met willekeurige waarden voor n
en p?
Men weet daarover heel veel, maar nog lang niet alles: de "homotopie
klassen tussen sferen" blijven nog grotendeels een mysterie!
Deze "vezeling van Hopf" is maar
één van de bijdragen van Heinz
Hopf. Hij heeft de wiskunde van de twintigste eeuw grondig
beïnvloed.
|
|
|