|
|
|
Hoofdstuk 9 : Bewijs
Wiskundige
Bernhard Riemann
legt het belang uit van het bewijs in de wiskunde. Hij bewijst een
stelling over de stereografische projectie.
|
|
|
1. De erfenis van Euclides
Dit hoofdstuk is een beetje speciaal...We hadden
dit
vlak na hoofdstuk 1 kunnen plaatsen, maar men kan het ook volledig
onafhankelijk van de rest bekijken. Noem het een bonus. Het doel is
om door middel van een voorbeeld uit te leggen hoe bewijzen de
bouwstenen zijn van de wiskunde.
|
|
Euclides
heeft duidelijk de spelregels van de wiskunde vastgelegd, en daarvoor
zijn de wiskundigen hem erkentelijk. Euclides heeft misschien geen
enkel belangrijk resultaat geboekt,
maar toen
hij een van de grootste wiskundige teksten aller tijden
samenstelde: de
Elementen, had hij het genie om een wiskundige methode voor
te stellen .
Gedurende meer dan 2000 jaar is dit boek een
onbetwiste
referentie geweest! De originaliteit van het boek ligt in de structuur.
Al de formuleringen en stellingen worden volledig gestaafd door eerdere
formuleringen. Euclides had echter wel begrepen dat men niet altijd
iets kan bewijzen op basis van eerdere stellingen: men nu eenmaal moet
met iets
beginnen! Het is dus belangrijk om zich in het begin van het boek
akkoord te stellen over een reeks feiten waarvan men de lezer vraagt om
ze zonder bewijs aan te nemen. Die formuleringen noemt men axioma's
of postulaten. Het idee van Euclides is dus om te starten met een lijst
van axioma's als fundering, en zo een huis te bouwen waarbij elk steen
vast rust op
de vorige. Men kan oude versies van de Elementen hier consulteren, en een
Nederlandse vertaling daar.
|
|
|
Alle stellingen, behalve de axioma's, moeten dus
bewezen
worden: men moet uitleggen waarom ze waar zijn, en men mag daarbij de
regels van de logica gebruiken, de stellingen die men al bewezen
heeft, en natuurlijk de axioma's die men in het begin heeft vastgelegd.
Dit is de axiomatische
methode.
Men mag natuurlijk niet om het even welke stelling als axioma nemen;:
zo kan men bijvoorbeeld geen tegenstrijdige axioma's nemen!
De
keuze van de axioma's is niet gemakkelijk en de niet-tegenstrijdigheid
is misschien niet voldoende. Het spreekt vanzelf dat de meetkunde die
men in de scholen onderwijst stellingen moet bevatten die "waar" zijn
in de realiteit, en de axioma's moeten dus in die zin gekozen worden.
Daarnaast is het echter perfect mogelijk om een stel
niet-tegenstrijdige axioma's te kiezen die in de realiteit niet waar
zijn. Een klassiek voorbeeld daarvan is de niet-Euclidische meetkunde
die, zoals de naam het aangeeft, van andere axioma's vertrekt dan die
van Euclides, maar die even solide is als de Euclidische meetkunde,
hoewel de stellingen misschien niet geldig zijn in de fysica.
|
|
2. Een stelling
Om te illustreren hoe een wiskundig bewijs in zijn
werk
gaat hebben wij een stelling gekozen die niet gemakkelijk is, en waar
men op het eerste zicht zou aan twijfelen. We hebben ze al
vernoemd in hoofdstuk 1.
|
|
Stelling :
De stereografische projectie transformeert een cirkel op een sfeer,
die niet door de noordpool gaat,
in een cirkel op het raakvlak aan de zuidpool.
|
|
Dit is een zeer oude stelling. Kende Hipparchus ze
al? Moeilijk te zeggen.
Het idee om de sfeer S2
te beschouwen als een complexe rechte waaraan men een punt op oneindig
toevoegt wordt dikwijls toegeschreven aan Bernhard Riemann (zelfs
al komt men het idee ook vòòr Riemann tegen...) :
men spreekt over de sfeer van Riemann.
Deze wiskundige is zonder enige twijfel een van de meest creatieve
aller tijden, en het leek ons een ideale persoon om het bewijs van de
stelling over "zijn" sfeer voor te stellen.
Het werk van Riemann is geniaal: dank zij hem
denken we
nu op een andere manier over een groot aantal wiskundige concepten.
Slechts één voorbeeld: hij heeft ons geleerd hoe
nuttig
het kan zijn om een algebraische curve in het reëel vlak te
bestuderen door middel van de complexe versie van die curve in het
complexe vlak, waar ze dus een oppervlak wordt..Dit is de theorie van
de Riemann oppervlakken. Onnodig eraan toe
te voegen dat dit een prachtige theorie is...
|
|
|
|
We moeten dus bewijzen dat de projectie van een
cirkel
die niet door de noordpool gaat een cirkel is. Om een volledig bewijs
te geven moeten we vertrekken van de axioma's, en alles beetje bij
beetje in een logische volgorde bewijzen.
Dat is moeilijk, en vooral langdradig! Het is moeilijk omdat de keuze
van de axioma's nogal delicaat is, en het moet gezegd worden dat de
keuze van Euclides soms wat te wensen overlaat (maar dat was 2300 jaar
geleden).
Een onaanvechtbare
keuze (tot
wanneer?) werd voorgesteld door Hilbert in het begin van de
twintigste eeuw, maar dit is niet gemakkelijk om te gebruiken, zeker
niet in het secundair onderwijs. In de film moeten we dus een volledige
axiomatische aanpak achterwege laten, en doen alsof we deze stelling
volledig bewijzen, zelfs al zal dan ons bewijs openstaan voor allerlei
kritiek. We moeten tenandere veronderstellen dat de kijker bepaalde
stellingen al kent, zoals de stelling van Pythagoras bijvoorbeeld.
|
|
Liever dan het bewijs van de stelling zoals ze
door
Riemann wordt voorgesteld te commentariëren (we denken dat ze
zeer
duidelijk is, maar dit artikel kan nog helpen), zouden we
liever spreken over de gebreken ervan!
Ons doel is daarbij natuurlijk niet om aan te tonen dat het bewijs fout
is! Wat we wel willen doen is uitleggen dat een bewijs zeer dikwijls
een impliciet karakter heeft, en dat het zelden voorkomt dat het een
volledige bewijsvoering is. Een stelling bewijzen, of het nu
gebeurt in de praktijk van een wiskundige, of in een klas op school,
komt altijd neer op het overtuigen van kritische toehoorders dat een
bewering waar is. Het gebeurt dat men daarbij argumenten gebruikt (soms
impliciet) die men niet justifieert, omdat men weet dat de toehoorder
of de lezer die justificatie zelf kan maken.
Laat ons niet vergeten dat wiskundigen ook maar
mensen
zijn (!) en dat de communicatie tussen mensen niet axiomatisch kan
vastgelegd worden. Een wiskundig bewijs kan in al zijn details
neergeschreven worden, maar er zijn niet veel personen die zulke
volledige bewijzen op hun nuchtere maag willen lezen. De kunst van de
wiskundige, of de leraar, bestaat er daarentegen in om een bewijs zo te
structureren dat rekening gehouden wordt met de wiskundige ervaring van
de toehoorder en dat het geheel overtuigend is, met antwoorden op alle
vragen en tegenkantingen.
|
|
|
Wat zijn de "tekortkomingen" en "impliciete zaken"
in het bewijs dat wordt voorgesteld? Hier zijn er enkele:
- Is het evident dat men altijd een loodlijn kan
neerlaten uit een punt op een vlak? Heeft men dat bewezen?
- Is het evident dat een lijn die de noordpool
verbindt met een punt op het raakvlak aan de zuidpool altijd de cirkel
snijdt?
- Het bewijs toont aan dat de projectie van een
cirkel
op een cirkel ligt, maar toont ze ook dat gans de cirkel in de
projectie ligt?
Dit zijn maar een paar voorbeelden, die men
natuurlijk
op een sluitende manier kan bewijzen, maar we brengen ze hier naar voor
om de kijker te waarschuwen voor impliciete zaken die in haast elk
bewijs te vinden zijn. Een ideaal wiskundig bewijs is dikwijls niet
goed leesbaar, en de wiskundige moet zich daarvan bewust zijn om fouten
te vermijden, en daarvoor kan hij gewoonlijk steunen op zijn ervaring
met fouten in het verleden. Sommige bewijzen kan men vandaag
controleren met de computer, maar dat zal nooit het plezier
vervangen dat een wiskundige of een leerling voelt als hij/zij een
stelling begrijpt, dus als hij/zij echt begrijpt waarom de stelling
waar is. Dit plezier is dikwijls de echte motivatie van wiskundigen!
Aan wiskunde doen is in de eerste plaats
bewijzen wat men beweert!
|
|
|